Voorwoord van de auteur

De eerste keer dat ik Jan Oosterbaan zag, was tijdens een bokstraining, in de ring. Het was midden jaren tachtig, in een sportschool die was gevestigd in het voormalig restaurant van zwembad De Plompert in, of – zoals de Rotterdammers zelf zeggen – op Zuid. Ronald Hiwat, een Rotterdamse A-klasse amateurbokser zwaargewicht, stond naast mij en zei vol waardering: ‘Hier! Kijk nou, Jantje. Als die jou een linkse hoek op je knar geef, gaat een paard nog knock-out.’

Het opmerkelijke betitelen van de zeer potige sportman als ‘Jantje’ vatte ik maar op als onderdeel van het bloemrijke spraakgebruik van Ronald – in een landelijke krant zei hij over zijn eigen stootkracht: ‘Mijn linkse is dodelijk en van mijn rechtse ben ik zelf bang.’ Maar afgezien daarvan viel mij de juistheid van zijn bewering op. Jan Oosterbaans linkerhoek had, net als zijn linker hoge trap trouwens, de snelheid van een kanonskogel en de impact van een stormram.

Nadat Jan en zijn sparringpartner drie minuten elkaar naar het leven staan (in mijn ogen) hadden overleefd, liep hij welgemoed naar Ronald toe. De twee wisselden uit wat wij nu een ‘boks’ noemen en ik werd voorgesteld. ‘Oh, ben jij die karatejongen?’ vroeg Jan, met twinkelende oogjes. Ik was toen al enigszins bekend als beoefenaar van het kyokushin, full-contactkarate. ‘Ik wil dat karate van jullie ook wel eens proberen. Zullen we een rondje?’

Om kort te gaan: Jantje – de enigszins vreemde, maar liefkozende geuzennaam die vrienden en bekenden hem om onbekende redenen altijd geven – was niet bang. Voor niets en voor niemand, en al helemaal niet voor mensen met een reputatie. Op welk gebied dan ook. We hebben inderdaad een paar rondjes gedraaid, ook met boksen en kickboksen, waarbij hij zich enorm had kunnen laten gelden. Want hij was toen al een fenomeen. Maar Jantje deed dat niet, hij gaf daar niet om. Zo hard als ik uitdeelde, kon ik terugkrijgen, en dan net ietsje harder.

Hij had iemand zomaar ‘de tyfus’ kunnen slaan in de ring, maar hij beheerste zich altijd. Jan is niet bang voor pijn, en evenmin om pijn te geven – maar wel gedoseerd. Hij wist: je leert van hard aanpakken, maar niet van helemaal in elkaar tyfen. Die trainingstechnische waarheid hanteerde hij zijn leven lang: in de ring, op straat, in de bajes, overal. Zelfs bij incasso’s, als de schuldenaar even moest voelen dat hij de volgende keer wel op tijd moest betalen. Keihard maar totaal niet sadistisch.

Jan Oosterbaan was en is een van de weinige Rotterdammers – misschien wel de enige – die wegkomt met het veelvuldige gebruik van het woordje ‘gap’. Dat is namelijk een onvervalst Amsterdams koosnaampje voor ‘vriend’, en als zodanig niet bepaald geliefd vanwege de fervente anti-020-mentaliteit die ‘gasten’ uit Rotterdam nogal kenmerkt. Het kengetal als benaming: echte Rotterdammers kunnen het woord ‘Amsterdam’ nu eenmaal niet over de lippen krijgen.

Jan geeft zelfs ruiterlijk toe dat een Amsterdammer hem heeft besmet met het ‘gappievirus’: Cor van Hout, de joviale, zeer intelligente en plaagzieke topcrimineel uit, inderdaad, 020. Nauw bevriend geraakt met Jan tijdens een langdurige detentie, toen Cor zijn straf uitzat voor de roemruchte Heinekenontvoering en Jan net onvrijwillig zijn televisiedebuut had gemaakt in Opsporing Verzocht, na een overval op een juwelier.

Bij zijn comeback in de ring vanuit bajes maakte ik de eerste reportage over Jan voor Aktueel, waar toen fervent (vecht)sportliefhebber Peter R. de Vries de scepter zwaaide. Het contact is daarna altijd gebleven, ondanks zijn veelvuldige afwezigheid vanwege enkele detenties. Zeker, Jan was een internationaal bekende en behoorlijk zware crimineel, maar wel eentje met een zekere gentleman-achtige uitstraling. Zeer loyaal voor zijn vrienden, geen onschuldigen, vrouwen en kinderen schade berokkenen, niemand verraden… dat werk. Heden ten dage zijn dat in de criminele wereld normen en waarden waar de spinnenwebben centimeters dik op liggen.

Jarenlang heb ik Jan meegemaakt in de vechtsportwereld: zijn ups en downs, ongelooflijke gevechten en veel zwaar bevochten overwinningen en nederlagen. En in de ‘gewone’ wereld. Rechtszaken waarin hij de straf nam die hem toekwam; toen hij zijn grootste veroordeling kreeg, had hij er aanzienlijk beter vanaf kunnen komen als hij was gaan ‘praten’ met justitie en de achtergronden had toegelicht.

Maar Jan Oosterbaan leeft volgens zijn eigen normen en waarden. Eén uitspraak, van een van de jongens die hem van jongs af aan kennen en jaren met hem aan de deur hebben gestaan, is mij bijgebleven. ‘Jantje zal nooit van zijn leven zomaar ruzie zoeken. Maar als hij vindt dat hij moet blijven staan, gaat ie echt geen ene millimeter opzij. Ook al komt er een bulldozer of een tank op hem af.’

Stukje bij beetje heb ik meer en meer inzicht gekregen in een apart mens, door stukjes van zijn leven zo goed mogelijk te reconstrueren. Ik hoop en verwacht dat de lezer zich uit deze brokken een mooi en duidelijk beeld kan vormen van ‘Jantje’ Oosterbaan: straatschoffie, bajesboef, kickbokslegende, trouwe vriend, onverzoenlijke vijand, warm mens, meedogenloze straffer, zachte man – maar ook met keiharde kanten. Want Jan is, laten we realistisch blijven, geen koorknaapje. Hij heeft geleefd, hard geleefd, en doet dat nog steeds. Ik hoop nog heel lang, want de wereld zou een stuk minder kleurrijk zijn zonder hem.

Rotterdam, februari 2018

Koen Scharrenberg