Henk Strootman over Jantje

Henk Strootman (1962) is een landelijk bekend misdaadjournalist en werkte voor o.a. Aktueel, Panorama, Peter R. de Vries, Tros Vermist en meerdere andere televisieprogramma’s.

Zijn loopbaan begon echter bij de politie. Van 1981 tot 1988 werkte hij als agent en later hoofdagent bij de gemeentepolitie in Ridderkerk, een plaats grenzend aan Rotterdam-Zuid. In 1987, kort voordat Strootman de overstap maakte naar de journalistiek, leerde hij Jan Oosterbaan kennen. Hier blikt de misdaadjournalist terug op die bijzondere ontmoeting. “Ik zag hem denken; wat moet die wout van me?”

“Jongens, mag ik tot slot even jullie aandacht voor het volgende? In cel 3 hebben we sinds vandaag een nieuwe gast. Hij is vuurwapengevaarlijk en Europees kampioen kickboksen. Wat het eerste betreft valt er nu even weinig te vrezen, met het tweede weet je het maar nooit. Let allemaal een beetje op met deze vechtmachine..”

Het was op een doordeweekse ochtend in het voorjaar van 1987, toen onze brigadier de briefing (het “ochtendgebed”) afsloot met een update over een zekere Jan Oosterbaan. De man was een dag eerder door het Bureau Opsporing en Aanhouding (BOA), het vroegere arrestatieteam van de gemeentepolitie Rotterdam, van zijn bed gelicht en naar een politiecel in Ridderkerk overgebracht. “Oosterbaan wordt verdacht van enkele overvallen, één op een Amsterdamse juwelier en twee op een Rabobank in onze gemeente”, besloot de brigadier zijn briefing. “De arrestant is een jongen van Zuid, misschien hebben jullie van ‘m gehoord….”

Er werd wat gegniffeld in agentenwacht, waar de geur van verse ochtend-aftershave inmiddels was verdrongen door die van koffie en sigarettenrook. “Misschien hebben jullie van ‘m gehoord…” Nou, wie kende Jan Oosterbaan níet, kon je beter zeggen. Hij paste in die roerige jaren tachtig helemaal in het rijtje van illustere Rotterdammers, voor wie regelmatig een “aandachtvestiging” op het prikbord hing, onder wie de XTC-pioniers (en broers) John en Bertus Broek, de drugsbazen Henk Ebben en Cock Steenbergen, zigeunerkoning Kobus Lorsé, gokbaas Henk Smol en de Schiedammer Siegfried Saez. Iedereen bij de politie voelde haarfijn aan dat nieuweling Jan Oosterbaan wel eens een  blijvertje kon zijn. Niet alleen in de boksring, maar ook daarbuiten.

Er deden inmiddels allerlei verhalen de ronde, over Oosterbaans incassopraktijken, over zijn warme contacten met gokbazen en over ongelukkigen die zonder duidelijke reden “op hun muil” zouden zijn geslagen. Eén verkeerde blik, zo ging het verhaal, en je had al een draai om je oren te pakken. Wat er precies van waar was wist de gemiddelde straatdiender niet, maar Jantjes reputatie was ook zonder tussenkomst van de rechter gevestigd. En iedereen in de stad kende zijn visitekaartje; een zwarte Jeep met langs de motorkap aan weerszijden in grote witte letters: OOSTERBAAN. Om misverstanden te voorkomen..

Meteen na de briefing keek iedereen op het dienstrooster. Achter mijn naam stond voor de eerste twee uurtjes: AV, ofwel arrestantenverzorging. In de praktijk hield dit in dat je uit veiligheidsoverwegingen eerst het dienstpistool in de kluis opborg (om een gijzeling of ander ongerief in het cellenblok te voorkomen) en vervolgens het cellencomplex binnenging om de arrestanten van een ontbijtje te voorzien en de gelegenheid te geven zich te wassen. Meer nieuwsgierig dan geïmponeerd opende ik de zware blauwe deur van cel nummer 3.

Daar zat hij dan, op de rand van een betonnen bed. Trainingspak, afgetraind, matje in de nek. Jasje net genoeg open om een grote tatoeage van een panterkop op de borst te laten zien. “Goedemorgen, uw brood”, zei ik. Een zuinig lachje: “Nou, zeg maar gewoon  jij hoor…”

Terwijl Jan het beleg op zijn steenkoude nog halfbevroren boterhammen inspecteerde begon ik een voorzichtig praatje. “Het gaat goed met je kickbokscarrière begrijp ik?” Oosterbaan leek even in verwarring. Een wout die zomaar een vriendelijk gesprek begon? Je kon hem zien denken: wat moet ‘ie van me? “Ach, ik doe mijn best”, antwoordde hij met een Rotterdams gevoel voor understatement. “Je mot toch wat…” Echt een heel warm gesprek werd het verder niet, daarvoor was het wantrouwen bij Jan te groot. Zwijgend en met de blik op oneindig werkte hij het brood naar binnen. Maar een amicale knipoog kon er alle keren dat ik hem daarna zag wel vanaf.

De manier waarop Jan in de cel belandde was op z’n minst opmerkelijk, zo werd me in de dagen daarna duidelijk. Voor de tweede overval op een Rabobank in Ridderkerk – in maart 1987 – had hij zijn BMW 6-serie in een naburige straat geparkeerd. Dat was geen handige zet geweest. De bolide was nogal opgevallen tussen de doorsnee gezinsauto’s die voor de rijtjeshuizen geparkeerd stonden. Eén van de bewoners, een man met een voorliefde voor BMW’s, had de 6-serie met meer dan gemiddelde belangstelling bekeken. Deze getuige kon later tijdens een buurtonderzoek vrijwel alle details van de auto opdreunen, tot aan een deel van het kenteken toe. En ook een oplettende wijkagent, die het buurtje door en door kende, had de opvallende BMW in zijn boekje genoteerd, zo zou later blijken. Hierna was de “opsporing, aanhouding en voorgeleiding” van verdachte Jan Oosterbaan een kwestie van tijd.

Een paar dagen na mijn kennismaking met Jan was hij alweer uit de politiecel verdwenen. Kennelijk was er een plaatsje voor hem vrijgekomen in het Huis van Bewaring aan de Noordsingel in Rotterdam. Het verdere verloop van het strafproces heb ik toen niet meer gevolgd. Niemand van mijn collega’s deed dat eigenlijk. Voor ons dienders was Oosterbaan één van de vele boefjes die ons pad kruisten, al kon je toen al wel aanvoelen dat hij binnen het circuit de X-factor bezat. Onvoorspelbaar, volks, gevaarlijk, maar ook nuchter, recht voor z’n raap en charismatisch. Pas veel later las ik in de krant dat Oosterbaan in juni 1987 tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld.

In de periode daarna verloor ik Jan uit het oog. Niet alleen omdat hij zoals gezegd voor enige tijd van staatswege kost en inwoning genoot, maar ook omdat ik in 1988 de politie verliet en aan de slag ging bij het weekblad Aktueel, waar Peter R. de Vries net was aangetreden als hoofdredacteur. Eigenlijk was ik Jan zelfs al een beetje vergeten, toen ik hem in 1990 in de buurt van de Rotterdamse Oude Haven stomtoevallig tegen het lijf liep. Hij was net op weg naar een winkeltje om stickers, flyers en T-shirts voor zijn café Goodfellas aan de Delftestraat te bestellen. “Kijk nou, Jan Oosterbaan”, zei ik nogal impulsief, “je kent mij vast niet meer..?”

Ik zou liegen als ik hier beweer dat Jan me hartelijk en amicaal begroette. Het tegendeel was eigenlijk het geval. Vol argwaan en met een ijzige bleek keek hij me aan. “Wie ben je dan?”, klonk het weinig uitnodigend. Waar ik even niet bij stil had gestaan was dat ik er ook zonder uniform nog als een diender uitzag, zo’n fatsoensrakker met twee waakzame en inschattende ogen. Het type dus voor wie Jan een extra zintuig had ontwikkeld. Toch kwam het tot een praatje. Ik “biechtte” eerlijk op dat ik Jan kende vanuit mijn politietijd, iets wat hij zich eigenlijk al nauwelijks meer kon herinneren. Het gesprek kwam pas enigszins op gang toen ik hem vertelde dat we een gemeenschappelijk vriend hadden in de persoon van Koen Scharrenberg, de auteur van dit boek. Jan kende Koen uit de Rotterdamse vechtsportscène en ik kende Koen als nieuwe collega bij het weekblad Aktueel. In 1989 had Koen voor het magazine een uitgebreide reportage gemaakt over Jan, met onder meer een verslag van zijn comebackgevecht tegen … tijdens een weekendverlof (Oosterbaan zat het staartje van zijn straf uit).

Ik kon op die regenachtige ochtend aan de Oude Haven in Rotterdam onmogelijk vermoeden dat dit langzaam ontdooiende gesprek het begin zou zijn van een bijzondere vriendschap, die nu al meer dan een kwart eeuw voortduurt. Niet dat we bij elkaar op de koffie komen – integendeel, we zien elkaar soms maanden niet – maar het contact is gewoon altijd oké. We weten precies wat we aan elkaar hebben. Jan kent mijn belangen, ik die van hem. En ik weet dat ik sommige vragen die me als misdaadjournalist op de lippen branden juist niet aan hém moet stellen.

Ik besef dat mijn contacten met Jan niet bij iedereen in goede aarde vallen. Sterker nog, ik moet er serieus rekening mee houden dat het me een eervolle vermelding heeft opgeleverd in de kaartenbak van de Criminele Inlichtingen Eenheid in Rotterdam. Als dat de prijs is voor mijn contacten met Jan, dan betaal ik die graag.