Deel I – Van straatvechter op Zuid tot kickbokskampioen

 

Zeer beknopte fragmenten uit de hoofdstukken, die enigszins  inzicht geven in de inhoud. En de sfeer belichten.

Hoofdstuk 1

Een onbezorgde jeugd in een warm gezin

Jan op de lagere school
Jeugdvriendin en klasgenoot Adje blikt met veel genoegen terug op de gedeelde lagereschooltijd. ‘Jan was best een goede leerling, maar wel altijd heel aanwezig. Hij had echt wel een grote bek in de klas. En stond dan ook heel vaak met de kop achter het bord. De leraar gaf er dan ook nog een duwtje tegenaan, dus hij stond er echt vast achter.’ Aan de andere kant was Jan ook wel sociaal. ‘Voor ons als meisjes was hij heel attent. Het maakte niet uit hoe je eruitzag of wat je deed. Voor de andere jongens was hij niet agressief, hij zocht zelf nooit ruzie. Maar als er iets gebeurde, wilde hij wel vooraan staan en liefst ook nog ingrijpen, als hij dacht dat iemand in het nauw kwam of onterecht klappen kreeg.’

Op een schoolpleintje aan de Dantestraat krijgt jonger broertje Henk ruzie met een jongen uit Jans klas: min of meer diens rivaal, ook een stoer ventje, fysiek sterk. Goed in gym, met een beetje kapsones en populair bij de meisjes – wat we nu een echt alfamannetje zouden noemen. Net als Jan. Die ziet dan ook zijn kans schoon en deelt een paar flinke klappen uit. Zonder een moment te twijfelen, hoewel het zijn allereerste keer is.
Als duidelijke winnaar komt hij uit de strijd. ‘Ik was helemaal niet bang. Wel kwaad natuurlijk. Van Henkie moesten ze afblijven. En het slaan ging eigenlijk vanzelf, mooi zuiver, gecontroleerd en raak. Hij had heel snel geen trek meer. Toen stopte ik ook, dat heb ik altijd gedaan: ik ben nooit doorgegaan als iemand op de grond lag of aangeslagen was, zoals tegenwoordig veel te vaak gebeurt. Dat zit blijkbaar niet in mijn aard. Misschien ook wel omdat ik tijdens het knokken toch altijd rustig bleef kijken, niet dol werd of doordraaide. Toen al merkte ik dat mijn lichaam en geest vechten normaal vonden, niet iets om heel emotioneel over te worden.’

Hoofdstuk 2

Eerste stappen op het criminele pad

Fysiek blijft Jan zich verder ontwikkelen: tijdens zijn puberteit groeit hij door naar een lengte van 1,83 meter en een gewicht van zo’n 80 kilo. Voor dat niet buitensporige postuur is hij echter wel heel sterk, en hij beschikt over explosieve kracht en een zeer groot uithoudingsvermogen. Plus: Jan is van nature heel snel.
‘Ik ben nooit gepakt als ik rottigheid had uitgehaald, ook als de politie me achterna zat. Dat is weleens uit de klauwen gelopen, want er is zelfs op me geschoten, of in ieder geval in de lucht. Maar met sprinten ben ik nooit ingehaald. Helaas lieten de achterblijvers die wel werden gepakt mijn naam nog weleens vallen. Dan zat je de volgende dag alsnog achter in zo’n grote C10-jeep van de politie, handen op de rug geboeid. Trokken de wouten uit hufterigheid effe lekker hard op, en dan boven op de rem. Stuiterde je eerst met je kop tegen het gaas, en dan weer achterover. En weer optrekken, remmen… Bont en blauw kwam je er weer uit, en die wouten maar lachen. Was je doodziek van, maar ook wel weer logisch dat zij effe hun gram moesten halen.’

Een extraatje van Jans persoonlijkheid in die tijd is zijn ‘enigszins’ bijzondere mentaliteit. Jeugdvrienden Ed en Berry kijken nog altijd met verbazing terug op Jans opmerkelijke ‘aanpak’ van rivalen, met name van plaaggeesten. ‘Als ie iets niet kon hebben, was het dat jongere en kleinere of zwakke kinderen werden gepest. Wat ze tegenwoordig wel bullying noemen. Daar had Jan zo zijn eigen aanpak voor. Hij wachtte zo’n groepje pesters op en liet ze heel vernederende dingetjes doen, terwijl iedereen moest toekijken. Dan liet ie de twee stoerste gasten met elkaar dansen, gewoon walsen zeg maar. Heel serieus. Of hij liet de grootste pesters “hondje spelen”: op de knieën laten lopen en blaffen naar elkaar. En als hij er genoeg van had, gooide hij ze in de sloot die voor de school liep. Met de boodschap dat ze hem maar moesten pesten, als ze daar ooit nog zin in hadden.’

Hoofdstuk 3

‘Een nieuw groepje plaatboefjes’

Over de kickbokswereld van Jan, de trainngen en de wedstrijden

Over een halfuur begint het kickboksgala. Er heerst een gezonde spanning in de kleedkamers, karakteristiek voor de uren die voorafgaan aan de harde fysieke confrontaties in de ring. In hun eigen kleedkamer gaan de Rotterdamse vechters er eens goed voor zitten. Het gerucht heeft zich snel verspreid: trainer Martin Borneman gaat een met veel omhaal aangekondigde technische bespreking houden. Zoiets is nog nooit voorgekomen, want binnen de vechtsportwereld wordt weinig waarde gehecht aan woorden, al helemaal in Rotterdam. De daden tellen, het meest – en vooral – in de ring.
De legendarische coach en trainer Borneman is echter gezwicht voor de aanhoudende en steeds dwingendere verzoeken van een groeiend aantal belezen vechtsporters. Die vinden dat hun sport een wetenschappelijkere benadering verdient. Theoretische kennis overdragen, uitleg geven, analyses van de tegenstanders. Motiverende speeches. En technische besprekingen natuurlijk. Net zoals bij voetbal, atletiek, schaatsen, noem maar op. Topsport, net als al die duur betaalde andere sportlieden bedrijven – die eigenlijk veel en veel minder hard trainen dan vechtsporters.
Borneman gaat gewichtig staan en strekt zijn imposante lijf. De vechters kijken elkaar verwachtingsvol aan: dit is ongewoon, dit gaat wat worden. Dan klinkt het door de kleedkamer: ‘Mannuh! We kennuh dur lang over pratuh, maar het gaat maar om één ding: slaat zijn kop d’r af!’

Hoofdstuk 4

Aan de deur en in de gok

In de disco’s ging het er relatief rustig aan toe, maar het gokwereldje is veel harder. Af en toe wordt Jan geconfronteerd met bedreigende situaties. Zo zit hij een keer in een gokhuis van André, de broer van Henk Smol, als een groepje Turken binnenkomt, gewapend met machinepistolen. De leden van een beruchte groep zijn kwaad dat hun klanten door Smol worden weggelokt. ‘Ze moesten geld hebben, als compensatie. Daar kon ik niks aan doen, ze waren helemaal door het dolle heen. Met een klappie geld gingen ze er weer vandoor, zonder echt schade aan te richten. De boodschap was duidelijk en onze groep wilde geen oorlog beginnen, dus is het gokhuis opgedoekt.’
De gebeurtenis maakt geen grote indruk op Jan. ‘Je kon zien dat ze erop uit waren te intimideren, niet om te moorden. En in mijn hart vond ik ook wel dat die jongens gelijk hadden, want we waren zonder overleg gewoon een zaakje begonnen in hun gebied.’

Het is een gewelddadig wereldje. Een andere keer wordt voor de deur van Witte de Withstraat 55, ook een pandje van Smol, een dode Joegoslaaf gevonden. Mogelijk beroofd van zijn gokwinst. De zaak is nooit opgelost. In die tijd kon bijna straffeloos geweld worden uitgeoefend: geen camera’s, niemand die wat zag.

Hoofdstuk 5

Het criminele leven in de praktijk: incasso’s en de rest

‘Maar je moest toch ook wel vaak zelf aan de bak. Zoals in Berkel-Rodenrijs. Ik nam een familielid mee; als de deur openging, moesten we gelijk een paar klappen en schoppen uitdelen. Geen lekkere jongen, daarom moesten wij er ook heen, als zwaar geschut zeg maar. We bellen aan, de deur gaat open en een beul van een kerel staat in de opening. Hup, een paar klappen, een paar schoppen, hij gaat neer, zien we dat zijn vrouw achter hem staat. Die begint te schreeuwen. Dat voelde toch heel lullig, hoezeer we ook wisten dat die gozer het meer dan verdiend had. Lagen er een paar tanden op de deurmat, moesten we ook nog zeggen: de groeten van die-en-die. Toch klote, maar je kon ook niet meer terug, en achteraf denk ik dat wij in dat wereldje nog aardig maat wisten te houden.’

Een andere vorm van makkelijk uit te voeren opdrachten kwamen eveneens binnen via dit soort ‘tussenpersonen’. Wist ‘Pietje’ nog iemand die de auto van een vreemdgaande ex-vriendin kon toetakelen? Jan: ‘Dat soort klusjes wilt iedereen wel doen natuurlijk. Maar het ging er dan ook om of zo’n opdrachtgever je vertrouwde, dat je zweeg als je werd opgepakt. Dus kwam ie naar mij toe, of iemand anders die toevallig beschikbaar was, en nam ie zo’n soort pikhouweel mee. Dan zorgde de uitvoerder er even voor dat het autootje mooi geperforeerd werd. De ex wist dan wel uit welke hoek het kwam.’

Hoofdstuk 6

Comeback uit de bajes

Aktueel-verslaggever Koen Scharrenberg in de Scheveningse gevangenis in gesprek met Jan Oosterbaan: ‘Het inleveren van je vrijheid is een heel hoge prijs. Daar staat geen geldbedrag tegenover.’

Dit leidde weer tot de volgende – gefragmenteerde – impressies, en een soort tijdsdocument. Waarover Jan, terugblikkend, nog wel het een en ander kan verhelderen c.q. waarheidsgetrouwer maken. Maar eerst de vette kop:

Kickbokskampioen Jan Oosterbaan vecht zich uit de bajes
Knokken om terug te komen

De smaakmakende intro:
Het politieonderzoek had niets opgeleverd. Een half jaar na de gewapende overval op juwelier Schaap en Citroen in Amsterdam werd via Opsporing Verzocht ten einde raad om tips gevraagd. Vertoond werd een videoband waarop een van de overvallers duidelijk was te zien. En in talloze huiskamers klonk het toen: Verhip, dat is Jan! Pontificaal in beeld, met een pistool in zijn hand, stond Jan Oosterbaan, Nederlands kampioen kickboksen. Inmiddels moet Oosterbaan nog tien maanden gevangenisstraf uitzitten. In de ‘bajes’ traint hij zich rot om op 19 maart tijdens een verlof zijn ‘comeback’ als kickbokser te maken. Een analyse: hoe een kampioen de macht over zijn eigen leven verloor en opeens vier zware misdaden beging. En hoe Oosterbaan letterlijk voor zijn toekomst knokt.

Hoofdstuk 7

In de fout in Duitsland

‘Achteraf weet ik niet meer waarom er zo nodig weer wat moest gebeuren. Niet dat ik echt geld nodig had of zo, ik werkte in de gok en had centen zat. Maar dan kreeg je een idee en dacht je, waarom niet? Dat je een gezin had, dacht je niet aan. Natuurlijk gaf je daarom en wilde je met je vrouw en kinderen een lekker leventje leiden en niet in de gevangenis zitten, maar je ging er toch altijd van uit dat je niet werd gepakt. En daar komt bij: ik had geen angst. Totaal niet. Nergens voor.’

De twee Holländische Gauner – ‘Nederlandse boeven’, zoals Jan en ‘Bromigo’ later in de pers zullen worden betiteld – besluiten op stel en sprong af te rijden naar München. Bromigo heeft nog even twee dezelfde ski-jacks en donkerblauwe skimutsen aangeschaft, Jan voor de gelegenheid een halfautomatisch Hongaars pistool van het merk Budapest. Geen kinderachtig speelgoedpistooltje: kaliber 9 mm Parabellum, met elf kogels in het magazijn. Een imposant wapen.

Jan: ‘Je weet, hoe groter de blaffer, des te eerder zullen mensen doen wat je zegt. Met een tweeschots damespistooltje boezem je geen ontzag in, dan krijgen mensen hoop dat ze iets kunnen doen, je aanvallen of zo, of ervandoor gaan.